18 — 21.05.2023
Hoe worden kinderen benaderd en bekeken door de instellingen die geacht zijn hen te beschermen en op te voeden? Welke gevestigde kaders omringen kinderen, en hoe kunnen we ze herdefiniëren om ze beter te laten aansluiten bij de werelden die kinderen zich in hun bestaan verbeelden? Theatermaakster Léa Drouet hinkelt van het ene verhaal naar het andere, in een scenografie met glinsterende, multifunctionele doeken die hybride vormen bedekken en afwisselend een landschap, een hut, een school of een stad voorstellen. Faits divers waarbij kinderen en jongeren betrokken zijn, en bespiegelingen rond hun behandeling door de media, de politie en het gerecht, worden gecombineerd met verhalen over monsters en heldenmoed zoals Léa en haar dochter ze aan elkaar vertellen. Drouet is niet zozeer geïnteresseerd in “naar kinderen kijken”, veeleer wil ze “kijken naar hoé we naar kinderen kijken”. Ze onderzoekt de mechanismen van het onderwijs, en de spanning tussen ‘opvoeding’, ‘straf’ en ‘repressie’ eigen aan onze maatschappij en de ‘plichtsbewuste burgers’ die ze voortbrengt. Na Violences – getoond op Kunstenfestivaldesarts 2021 – diept Léa Drouet haar onderzoek naar de kindertijd verder uit, naar de beelden die kinderen verstikken of, omgekeerd, vrij laten ademen.
J’ai une épée
Interview met Léa Drouet en Camille Louis
Sylvia Botella – J’ai une épée treedt in de voetsporen van Violences, een theaterstuk dat in 2021 op het Kunstenfestivaldesarts werd opgevoerd. Het nieuwe stuk wil de kindertijd dan ook op een gepaste manier benaderen. Daarbij omzeilt het categorieën zoals “ongelukkige fixaties” of “het kind dat moet worden gered, verbeterd of opgevoed”. Hoe zijn jullie daartoe gekomen?
Léa Drouet – Wanneer je over het “kind” op zich spreekt, riskeer je het in een “ongelukkige fixatie” op te sluiten. Het is een performatieve benaming aangezien het kind iets doet en leeft op de wereld. Hoewel de kindertijd blijft bestaan, neutraliseren we die periode tussen de geboorte en pubertijd. We zetten ze van ons af en bouwen een “afzonderlijke” persoonlijkheid op. J’ai une épée aarzelt daarentegen niet om alle aspecten van “het kind” weer te geven. We vermijden het idee om de kindertijd tot een onderzoeksonderwerp te maken door de voorzieningen die instaan voor de opvang en de opleiding van kinderen te bestuderen. Het geschetste beeld is allesbehalve statisch.
Camille Louis – Die voorzieningen scheppen een kader en vormen namelijk mee de betekenis van de kindertijd doordat ze haar begin en einde vastleggen. Wat zijn daar dan de effecten van? Daarbij gaat het niet om de analyse en interpretatie van de wandaden of een soort van objectivering van “het kind”. Ons onderzoek richt zich op wat de kindertijd met ons doet. Waarnaar verwijst ze? Daardoor is de belangrijke vraag: hoe gaan kinderen om met het huidige institutionele kader en hoe ageren ze erin? Ik heb het gevoel dat de inzet van ons werk erin bestaat om de spanning te behouden tussen het institutionele geweld en wat kinderen – zowel alleen als in groep – verzinnen om ermee om te gaan. Daarom focussen we op de plaatsen waar het schuurt. We willen van kinderen vooral geen helden of strijders tegen onrecht maken. De vraag is vooral: hoe slaan zij zich erdoor heen?
Jullie hebben een gevoelig onderzoek gedaan door echte kinderverhalen – ook de verhalen over monsters, Léa, van uw dochter van vier en een half jaar oud – te beluisteren. Jullie slaagden daarin door jullie vooral tussen kinderen te bevinden. Kunnen jullie ons daar iets meer over vertellen?
LD – We zijn niet echt ter plaatse op onderzoek gegaan. De enige uitzondering daarop zijn de leerlingen van het Denis Diderot-lyceum dat zich in de noordelijke wijken van Marseille bevindt. Die keuze kwam er om diverse redenen en omdat ik vooral elke vorm van objectieve vaststelling of zelfs extractivisme wilde vermijden. In J’ai une épée ben ik vooral teruggevallen op de onderzoeken van François Bonnet, journalist bij de Franse nieuwswebsite Médiapart. Hij bestudeerde meerdere kinderen die verdacht werden van “verheerlijking van terrorisme” en verhoord werden door de politie. Eén van de domeinen die we hebben onderzocht, is de praktijk van fabuleren.
CL – Dat is een fundamentele keuze aangezien fabuleren vertrekt vanuit het reële en die doortrekt naar wat mogelijk zou kunnen zijn. Dat gebeurt steeds met de nodige overdrijving. Het gaat ons vooral over de vraag hoe dingen voorgesteld worden. Wanneer de media ons feiten aanbieden, bedienen ze zich daarbij van gefabriceerde beelden. Wat voor beelden zijn dat? Wat brengen ze teweeg in onze hoofden? Hoe vormen ze een domein? We moeten dat domein in ieder geval op een andere manier betreden.
Hoe verloopt jullie schrijfproces? Welke tekst ontstaat daarbij?
LD – Ik heb me verdiept in het taalregister van kinderen, specifiek ook in kindertekeningen. Ik heb één van mijn tekeningen uit de kleuterschool teruggevonden waarop ik mijn juf op een sterk gefantaseerde manier had afgebeeld: ze draagt een kroon. Het is niet uitzonderlijk dat kinderen autoriteiten onder de vorm van een weldadige koning of koningin weergeven. Ik heb het gevoel dat ik net daarnaar op zoek ben wanneer ik schrijf: een opeenvolging van kleine, maar opmerkelijke en sprekende beelden.
CL – Een tekening bevat leemtes, perspectieven. Léa creëert voortdurend visuele scènes die opgebouwd zijn uit objectieve en gefantaseerde beelden.
LD – Dat is dan ook hetgeen tekeningen toelaten: tegenstellingen, utopieën, korte, wrede scènes, momentopnamen kunnen naast elkaar bestaan. Natuurlijk zijn er ook kenmerken van het schilderwerk van Jérôme Bosch aanwezig; hij tekende hier en daar kleine scènes. Meer nog, tekeningen doen denken aan de zelfverdediging waarmee kinderen ervoor zorgen dat ze een situatie kunnen ontvluchten door op hun verbeelding terug te grijpen. J’ai une épée is gebaseerd op een verbeelding van de route en het spoor.
CL – In haar werk verenigt Léa twee situaties en maakt ze er een gevoelige en krachtige tekening van. Daarin slaagt ze door altijd te zoeken naar tegenstrijdigheid en complexiteit. Ze heeft een opmerkelijk talent om trashy situaties te herwerken in een prachtige scenografie. Met een documentair sprookje vol reliëf gaat ze in tegen de verwachtingen.
Wat hebben jullie andere perspectieven aangeboord in J’ai une épée?
CL – We willen vooral de noodzaak van begrip naar voren brengen omdat niet alles zichtbaar is. Het publiek ziet iemand die ergens naar kijkt en dankzij die “ergens” heeft het volgens ons alle ruimte om zijn eigen kritiek te vormen. Bijgevolg hebben de toeschouwers minder belangstelling voor het kind dan waar het naar kijkt.
LD – Het verdwijnpunt is een van de vormen van de kinderlijke zelfverdediging. Plots maakt het kind een tekening in de plooien van het tapijt of kijkt het door het venster, waarna het even aan zijn omgeving ontsnapt. Het zijn zelfverdedigingsmechanismes waar ik zelf ook soms naar teruggrijp. Daarin zie ik het voortbestaan van de kindertijd in de volwassenheid.
Hoe laten de kinderwerelden onze wereld beven?
LD – In J’ai une épée (her)bezoeken we hedendaagse scènes die rond kinderen draaien. Tegelijkertijd proberen we onze kindertijd door te zetten via de bril waardoor we die scènes zien. Wat roept die periode, die zich in ieder van ons doorzet, in mij op? Ik zou het leuk vinden wanneer de toeschouwers experimenteren met de kinderlijke zelfverdedigingsmechanismen terwijl ze de verstikkende scènes bekijken. Die scènes, die gekenmerkt zijn door toezicht en straffen, kunnen mogelijk de donkere tijden van het fascisme oproepen. De psycho-analist en filosoof Bertrand Ogilvie, die La légende dorée de l’école émancipée schreef, poneert dat we bang zijn voor kinderen omdat ze alles wat we gemeenschappelijk hebben kunnen vernielen. Anders gezegd doen kinderen onze gemeenschappelijkheden op zijn grondvesten daveren. Door je kindertijd te laten voortbestaan, stel je de gevestigde orde opnieuw in vraag.
CL – Kinderen herinneren ons voortdurend aan de kunstmatigheid van onze systemen. Het kind belichaamt oneerbiedigheid en vertrouwen wanneer het oog in oog staat met de verschillende opdrachten, het continue gehamer: “er is geen alternatief”.
- Een interview afgenomen door Sylvia Botella voor het Kunstenfestivaldesarts en het Théâtre National Wallonie-Bruxelles.
- Sylvia Botella is dramaturge bij het Théâtre National Wallonie-Bruxelles. Ze is ook recensent en docente in de Master in Uitvoerende Kunsten en Performing Arts aan de ULB. Aan het Institut des Arts de Diffusion in Louvain-la-Neuve doceert ze in de Master Interprétation dramatique.
Presentatie: Kunstenfestivaldesarts, Théâtre National Wallonie-Bruxelles
Regie, tekst en performance: Léa Drouet | Dramaturgie: Camille Louis | Scenografie: Élodie Dauguet | Muzikale compositie: Èlg | Belichting: Nicolas Olivier | Kostuums: Eugénie Poste | Technische leiding en toneelmeester: François Bodeux/Vaisseau | Regie assistente: Marion Menan | Technici TNWB: Pier Gallen (technische leiding), Jacques Perera (licht), Stéphanie Denoiseux (podium), Jeison Pardo (geluid) | Ontwikkeling en spreiding : France Morin, Anna Six/Ama Brussels | Een performance van Léa Drouet, Vaisseau asbl | Creatie: Studio Théâtre National Wallonie-Bruxelles
Productie: Théâtre National Wallonie-Bruxelles, Vaisseau asbl | Coproductie: Kunstenfestivaldesarts, Printemps des Comédiens - Montpellier, Le Phénix — Scène Nationale de Valenciennes, NEXT Arts Festival, Théâtre de Liège, Le Maillon Théâtre de Strasbourg - Scène européenne, Mars-Mons - Arts de la scène, Centre Culturel André Malraux - Scène Nationale de Vandœuvre-lès-Nancy, La Coop asbl, Shelter Prod
Met de steun van: La Fédération Wallonie-Bruxelles, Service Général de la Création Artistique - Direction du Théâtre, Kunstencentrum BUDA, La Bellone House of Performing Arts, Taxshelter.be, ING en de Tax Shelter van de Belgische Federale Overheid