17.05, 18.05, 20.05, 21.05.2022
Maxime Jean‑Baptiste Brussel
Entre le Néant et l’Infini, je me mis à pleurer
performance — premiere
De performance van Maxime Jean-Baptiste begint in het duister. Niet eender welk duister, maar dat uit de bioscoop, wanneer de lichten doven. De duisternis waarin je een film projecteert die nog niet begonnen is. Maxime Jean-Baptiste, opgegroeid in de context van de Guyanaanse-Antilliaanse diaspora, is een filmmaker die gevestigd is in Brussel. Hij vertrekt vaak vanaf gevonden fragmenten en spoelt ze van achter naar voor, waarmee hij inzoomt op de materialiteit van de film en de constructie van het verhaal. In één van zijn eerste films gebruikt hij een scène uit de film Jean Galmot, aventurier (1990), die over de geschiedenis van Frans-Guyana gaat en waarin zijn vader te zien is als figurant. De film beweegt in spasmen, als een opgesloten lichaam gevangen in een narratief waarop het geen recht meer heeft. In dialoog met artieste Sandra Muteteri Herremans bouwt Jean-Baptiste deze performance op als een reis door een reeks beelden die zijn leven hebben begeleid. We zien een reportage over de release van de film waarin zijn vader verscheen, en een verslag over de dood van zijn 18-jarige neef, die werd vermoord tijdens een verjaardagsfeest in Cayenne. Uiteindelijk brengt hij ons naar de duisternis van een film die nog moet worden geschreven, om weer grip te krijgen op het narratief van zijn eigen verhaal.
Entre le Néant et l’Infini, je me mis à pleurer
“Er zijn twee corpussen binnen de cinema, die voortdurend in elkaar overlopen opdat het erop zou lijken dat er maar één is. Het corpus van films enerzijds, van alle films die film per film, opname na opname cinema samenstellen en ontbinden. Het corpus van de toeschouwer anderzijds, dat zijn visie op elke film beïnvloedt, zoals de index van een theater van het geheugen met onmetelijke proporties die door elke film heen loopt en tegelijkertijd het spiegelbeeld is van alle films. Het corpus van de cinema is de virtuele plek waar ze samenkomen.”
- Raymond Bellour, Le corps du cinéma. Hypnoses, émotions, animalités, Paris, P.O.L, 2009, p. 16
Hoewel het werk van Maxime Jean-Baptiste raakvlakken kent met videokunst, performance en schrijven, is het ‘wezenlijke’ onderwerp van zijn werk. Meer nog dan bewegend beeld, is zijn cinema gebaseerd op gestiek en lichamen en op hun daadkracht. Zijn werk maakt het antagonisme van deze krachten kenbaar en wakkert tegelijkertijd hun beloftes van veerkracht aan.
Jean-Baptiste gaat dieper in op postkoloniale problematieken die verbonden zijn met zijn eigen leven: hij is geboren in de context van de Guyaanse diaspora in Frankrijk. Hij brengt aanhoudende trauma’s aan het licht, eigen aan het koloniale verleden en de gevolgen van een stilzwijgen dat van generatie op generatie werd doorgegeven. Zijn praktijk bestaat eruit de gevolgen van een onvolledige Geschiedenis en duistere zones te doorbreken. Hij wil doordringen tot het gefragmenteerde collectieve geheugen dat aan geheugenverlies lijdt omdat het beroofd werd van verhalen, ondermijnd werd door de druk van onuitgesproken en verdrongen verhalen. De kunstenaar schetst met zijn œuvre het complexe beeld van een sociaal lichaam dat hij laat spreken. De centrale uitdaging zit in de intieme frictie van een heterogene Guyaanse identiteit die tot uiting komt in het werk door een poëzie van speelruimtes: tussen erbij horen, belichaming en afstand nemen.
De cinema van Maxime Jean-Baptiste komt zo voor als een instrument van tegenverhalen en laat de lineaire beweging van het gepolijste beeld achter zich ten gunste van de gebaren die deel uitmaken van het beeld en de schokken die eraan ontsnappen, de invalshoeken die met elkaar in confrontatie gaan en de stemmen die erin voorkomen.
Gebaren in het beeld, gebaren van het beeld, vurigheid van het orale. De kunstenaar leent, citeert en combineert evenveel tonaliteiten en materialen als figuren naargelang de verschillende reenactments. Zijn choreografische handelingen herhalen en verplaatsen zich langs weerskanten van het scherm. Ze snijden door regimes en hun eigen tijdelijkheid alsof ze proberen om de materialiteit terug te geven aan een vervloekt heden via dode hoeken en identitaire clichés. Zijn werk maakt daarom deel uit van een politiek van het beeld die de dominante blik, met name op het zwarte lichaam, zoals die tot uiting komt in de verhalende cinema, de amusementsindustrie en de media, ter discussie wil stellen.
Vanuit de positie van de toeschouwer “ongelovig en resistent” (Manthia Diawara, « Black Spectatorship: Problems of Identification and Resistance » in Screen, Autumn 1988, vol 29 no 4, pp. 66-79) zet Maxime Jean-Baptiste de toon van zijn cinematografische beeldtaal. Hij begeeft zich daarmee in het postkoloniale vraagstuk door de problematiek van de passieve identificatie om te buigen tot actieve kritiek. Zijn benadering van cinema baseert zich hoofdzakelijk op verschillende fotofilmische bewerkingen die hij op deze found-footage-beelden toepast. Het zijn manipulaties die zich als zodanig doen gelden en het lopen van de pellicule, dat met horten en stoten te zien is, verstoren, waardoor de onzichtbare verbindingen die onder de beelden schuilgaan, te voorschijn komen. Deze visuele schokken, die lijken op bewuste of reflexieve spasmen, roepen zo de letterlijke en symbolische verdraaiingen op die aan het werk zijn in de geschiedenis. Kreupele herinneringen voegen zich eraan toe en zitten vast tussen herinneringen aan de afwezigheid en afwezigheid van herinneringen. Dit wordt bij uitstek gesymboliseerd in zijn twee vorige videos, Nou voix (2018) en Moune Ô (2021). Silhouettes bewegen pijnlijk, gevangen in een draaimolen van rampspoed. De cinema van Maxime Jean-Baptiste ontvouwt zich dus in een spectraal klimaat, dat een afwezigheid en een terugkeer uitdrukt, in beide gevallen in bedwang gehouden in het beeld, terwijl de vertraagde en verdreven stroom tot een gedecentreerde temporaliteit leidt, die “niet wegstroomt”. (Julia Kristeva, Soleil Noir. Dépression et mélancolie, Paris, Gallimard, pp. 70-71)
Deze visuele beeldtaal weerspiegelt eigenlijk het melancholische (Paul Gilroy, Mélancolie postcoloniale, Paris, B42, 2020) , pathologische karakter van een hedendaagse situatie, en meer in het bijzonder de dubbelzinnige relatie tussen metropolen en voormalige kolonies en de gevolgen van een dominante verbeelding over het anders-zijn. Van slow-motion tot retrospectie, wanneer de hypnotiserende kracht van de film zich neutraliseert, ondermijnen deze onderbrekingen het assimilatiemechanisme van deze clichés. Het publiek ziet zichzelf geprojecteerd in een wereld vol spanningen die de kunstenaar zal heroveren vooraleer hij die wereld zal transformeren in een nieuw ideaal.
De nieuwste performance die voor Kunstenfestivaldesarts werd gemaakt, Entre le Néant et l’Infini, je me mis à pleurer, haalt z’n titel uit een citaat van Franz Fanon en verwijst naar de herinnering die de auteur overhoudt aan de duistere zaal, waarbij hij zich voorbereidt op een ontmoeting met zijn eigen beeld in fantasmagorische en zelfs obscene vormen. De performance vloeit voort uit opnames uit de laatste film van Jean-Baptiste, Kouté Vwa (wat betekent “luisteren naar stemmen” in het Guyanees Creo-ols), momenteel in productie en hier gecombineerd met verschillende andere fragmenten die uitgevoerd worden met stemmen, muziek en dans en in samenwerking met de kunstenares Sandra Muteteri Heremans. Dit nieuwe werk belicht de tragische realiteit van een gebeurtenis uit 2012, de brutale moord op zijn 18-jarige neef, Lucas Diomar, op een verjaardagsfeestje. Dit jaar wordt zijn dood herdacht, tien jaar nadat de moordenaars uit de gevangenis zijn vrijgelaten. Hoewel hij deze herdenking heeft gedocumenteerd, werd zijn computer bij terugkeer uit Guyana gestolen en bleef de kunstenaar berooid achter, zonder beeld, geconfronteerd met een leegte. Uit deze leegte bouwde hij deze voorstelling. De kunstenaar roept er een archief-en getuigenisesthetiek in op, door teksten en rushes van een tweede opname samen te voegen. Het materiaal werd ter plaatse opgenomen, tussen “hier” en “daar”, om gestalte te geven aan een hedendaagse tragedie met het motief van geweld dat de jeugd tegen zichzelf keert. Op het toneel komt het “onzichtbare bewijs” naar voren in de verstrengelde subteksten van beeld en tekst, die deze duistere, peinzende massa genereren, die zowel de trauma’s als teerachtige substantie met zich meedraagt, net zoals, mogelijks, hun denkbare alternatieven en oplossingen.
- Pauline Hatzigeorgiou, april 2022
- Pauline Hatzigeorgiou (1989, Brussel) genoot een opleiding kunstgeschiedenis – moderne en hedendaagse kunsten aan de ULB en aan de UCL. Ze werkt sinds 2015 als curatrice, onderzoekster, kunstbemiddelaar, schrijfster (lid van de AICA) en geeft les en lezingen in academies en kunsthogescholen (meer bepaald aan het ArBA-ESA). Sinds 2018 is ze stichtend lid en curatrice van SB34. Ze werkt regelmatig samen met instellingen (Bozar, WIELS, Iselp) en alternatieve artistspaces in Brussel. In haar projecten en onderzoek, hecht ze belang aan de productie omstandigheden, de manier waarop de werken zichtbaar en sociaal interageren in de context van tentoonstellingen.
Presentatie: Kunstenfestivaldesarts, Le Rideau
Concept, regie: Maxime Jean-Baptiste | Performers: Maxime Jean-Baptiste, Sandra Muteteri Heremans | Beelden: Maxime Jean-Baptiste, Arthur Lauters, Alain Maline | Dirigente: Sophye Soliveau | Boventitelen en vertalingen: Babel Subtitling
Spectre Productions | In opdracht van en gecoproduceerd door Kunstenfestivaldesarts