17 — 20.05.2017
Iedere tijd heeft zijn wereldwonderen: een idee van het onmogelijke, dat dan toch gebouwd wordt, groter en indrukwekkender dan wat we al kenden. Deze architecturale en artistieke krachttoeren markeren de overwinning van de mens op zijn fysieke beperkingen en de wetten van de natuur. Maar hoe wonderlijk blijft het kleine, menselijke lichaam, dat al het grootse bedenkt en vormgeeft? Hoe oneindig veel mysterieuzer en mooier dan de reuzen waarmee we ons omringen? De Marokkaanse danser-choreograaf Radouan Mriziga komt met 7, het sluitstuk van een trilogie waarvan hij in 2015 op het Kunstenfestivaldesarts het eerste deel, ~55, toonde. De relatie tussen dans en architectuur komt opnieuw op het voorplan. Mriziga verbindt de schoonheid van het bewegende lichaam met de scheppende kracht van architectuur en sculptuur. De bewegingen zijn geometrisch accuraat en bijzonder geraffineerd. Een expeditie op zoek naar het ultieme wereldwonder: het menselijk lichaam.
‘Ik ben geïnteresseerd in gebouwen en het gebruik van de ruimte’
Choreograaf en danser Radouan Mriziga volgde dansopleidingen in Marokko en Tunesië en kwam daarna naar P.A.R.T.S. in Brussel. Hij is geïntrigeerd door de relatie tussen het lichaam en zijn omgeving. Dat is ook de reden waarom architectuur zich als een rode draad door zijn werk weeft. ‘De vrijheid om verschillende contexten te kunnen ervaren, en dan verrast te worden over hoe zo’n context iets kan toevoegen aan het werk, is erg belangrijk voor me.’ Esther Severi in gesprek met Radouan Mriziga.
Hoe ben je met dans begonnen en hoe heeft de dans je van Marokko naar Brussel gebracht?
Waar ik ben opgegroeid was het niet vanzelfsprekend om voor hedendaagse dans te kiezen. Toch is mijn passie voor dans vrij organisch ontstaan. Ik was bijvoorbeeld altijd bezig met sport en streetdance. In het begin was dans dus een van vele hobby’s, maar al vlug kreeg ik zin om er elke dag mee bezig te zijn. Helaas bestond er in Marokko geen echte dansscène – er was nergens ondersteuning, er waren geen scholen – dus moest ik mijn eigen weg zien te vinden. Op een gegeven ogenblik ontmoette ik Jacques Garros en Jean Masse. Zij zouden mijn eerste mentoren worden. Ik volgde een workshop bij hen in het Marokkaanse Meknes. Die inspireerde me om een aanvraag in te dienen voor een dansopleiding in Tunesië. In de opleiding werd de klemtoon gelegd op lichaamswerk en op het belang van inzicht in de menselijke anatomie, wat mijn verdere parcours sterk heeft beïnvloed. Na Tunesië trok ik naar Frankrijk om opnieuw bij Jacques en Jean te gaan studeren, maar ik voelde dat ik ook nieuwe visies nodig had. Ik hoorde over P.A.R.T.S., deed een aanvraag en kwam naar Brussel. Wat me daar vooral aantrok – naast de technische danstraining – was de nadruk op choreografie en performance en de compleet nieuwe manier om met theorie om te gaan. P.A.R.T.S. heeft een heel open blik op theorie als mogelijke bron voor een voorstelling. De combinatie van de verschillende opleidingen beviel me: ik hou er niet van om me op een enkel standpunt vast te pinnen. Elke opleiding wees me de weg naar de volgende. Telkens had ik iets specifieks om op te reageren, kon ik verder zoeken en was ik verplicht om nieuwe manieren van denken te ontwikkelen.
Je dansopleiding bracht je naar een ander continent. Hoe geef je vorm aan de afstand tussen je plaats van herkomst en je huidige leefomgeving?
Ik vind het echt fijn hier in Brussel te wonen en te werken, maar sinds ik bij P.A.R.T.S. ben afgestudeerd, voel ik de behoefte om ook buiten Europa te werken en te spelen. Mijn interesses en inspiraties komen deels uit mijn culturele achtergrond voort, dus daar moet ik een hechte band mee behouden. Momenteel zijn er meer mogelijkheden om met dans te werken in Marokko: ik ben een uitgebreid netwerk aan het ontwikkelen en werk aan verschillende projecten. Een daarvan is een artistiek en educatief project dat werd opgezet door Meryem Jazouli in Casablanca. Het project heeft als doel choreografen te laten samenwerken met jonge Marokkaanse dansers. We zijn begonnen met een workshop waar ik twee dansers uit geselecteerd heb. Nu ga ik een voorstelling met hen maken. Het traject van deze creatie is veel langer dan normaal, omdat het eigenlijke werk veel langzamer verloopt. Deze dansers zijn geen studenten meer, maar ze hebben niet de professionele training gehad van dansers in Europa. Het achterliggende idee van dit project is de dansers tegelijk te laten werken en leren. Op het gebied van dans zijn er in Marokko belangrijke ontwikkelingen aan de gang. In 2016 bracht ik een korte voorstelling bij de opening van de Marrakech Biënnale, wat een vrij groot evenement is. De opening wordt over heel het land live op televisie uitgezonden en door een heleboel mensen bekeken. Het is een heel duidelijke en belangrijke beslissing om een hedendaagse dansopvoering bij de opening te tonen, om gezien te worden door talloze kijkers. Het toont dat er openheid is, en dat het beeld van de dans zelf verandert, wat in de nabije toekomst hopelijk betere omstandigheden voor jonge Marokkaanse dansers zal creëren.
Welke zijn die belangen en inspiraties waar je over praat? Zijn er fundamentele principes in je artistieke werk die bij elke creatie terugkeren?
Een belangrijke vraag voor mij is wat ik kan doen met dans en choreografie als middelen om de grenzen van dans en choreografie als disciplines te doorbreken. Ik ben geïnteresseerd in het verkennen van de kennis van het lichaam en de beweging om nieuwe dingen te produceren, en een andere verhouding tot de omgeving te verwezenlijken. Dit onderwerp is al aanwezig sinds de start van mijn artistieke traject en het heeft op een organische manier diepere lagen aangeboord. Zo raakte ik bijvoorbeeld geïnteresseerd in bouwen en construeren als acties, en dat bracht me dan weer naar het onderzoeken van architectuur en wiskunde. In de Arabische architectuur speelt wiskunde een belangrijke symbolische rol. Van daaruit ben ik ideeën gaan ontwikkelen over de relatie tussen het verstand, het lichaam en de geest, die een essentieel onderdeel van al mijn artistieke werk geworden zijn.
In het Kaaitheater presenteerde je een solo, 55 (2014) en een kwartet, 3600 (2015), die het eerste en het tweede deel van een trilogie waren. In mei zal je tijdens het Kunstenfestivaldesarts het laatste deel, 7, presenteren. Wat onderzoek je in deze werken en waarom doe je dat in de vorm van een trilogie?
Het format van de trilogie laat me toe een specifiek thema dieper te onderzoeken en de continuïteit in het werk te benadrukken. Het onderwerp in het algemeen vormt de verbinding tussen het bewegende lichaam en de constructie en expressie van architectonische en sculpturale vormen, met betrekking tot het idee van ambacht, handwerk. Ik ben begonnen met een solo, 55, waarin ik mijn eigen bewegende lichaam gebruik als een instrument om een structuur – een tekening op de grond – te creëren. Na dit werk wou ik gaan samenwerken met een groep, zodat ik het onderzoek weerspiegeld zou kunnen zien in de lichamen van anderen. Zo zou ik zelf uit het proces kunnen stappen om het vanop een afstand te kunnen waarnemen. In 3600 ging ik samen met drie dansers echte structuren bouwen met bakstenen, om de bewegingen en het ritme van het bouwen ten opzichte van de beweging in de structuren zelf te verkennen. De titel van het laatste deel, 7, verwijst naar het idee van de zeven wonderen van de antieke wereld. Er zullen zes of zeven performers op het podium zijn, dus de schaal wordt opnieuw vergroot. Het werk is gericht op het idee van het wereldwonder, een ‘onwerkelijke’ structuur of een fantasie, ten opzichte van het menselijk lichaam dat doorheen de geschiedenis onveranderd is gebleven – een onwaarschijnlijk en mysterieus wonder op zich!
Je hebt het over ambacht, handmatig maken. Hoe is dit idee thematisch verweven in je voorstellingen, en wat is het verband tussen dit onderwerp en je eigen praktijk als danser/choreograaf?
De notie van ambacht was er al in 55 en 3600, maar meer als een verborgen laag. In 7wordt het zeer belangrijk en bepalend. Ik besefte dat de link tussen dans, constructie en architectuur juist te vinden is in het idee van handmatig maken. Ik ga me steeds meer richten op de specifieke reden waarom het belangrijk is om dingen te doen met onze handen en lichamen en om dingen op die manier te laten ontstaan. Ik spreek vaak over een dans, een choreografie of een voorstelling als een object, want ik beschouw het als iets dat lichamelijk ‘gemaakt’ is. En het maken is voor mij ook gerelateerd aan de tijd. In dans, of performance in het algemeen, is de tijd die nodig is om daadwerkelijk iets te maken een tijd die specifiek tussen dansers en publiek gedeeld wordt. Misschien is dat wat er overblijft van ambachtelijkheid in onze tijd, een direct en ervaren ‘maken’, een werkelijk begrip van inspanning en vaardigheid…
Je toont je werk in verschillende contexten, onder meer in de podiumkunsten en beeldende kunsten. Ben je actief binnen de beeldende kunsten om zo te ontsnappen aan de black box van het theater?
De black box is voor mij een zeer belangrijke ruimte – een ruimte die ik wil onderzoeken door er telkens weer in en uit te stappen. Ik ben geïnteresseerd in het verkennen van de verschillen tussen het spelen binnen en buiten die ruimte. De black box is een slimme ruimte, met een perspectief en apparatuur die het kijken beïnvloedt of stuurt. Zodra je eruit stapt, verandert dit volledig. De spanning tussen deze verschillende manieren van kijken is iets wat ik meeneem in het creatieproces. De solo 55maakte ik bewust flexibel. Terwijl ik het stuk ontwikkelde in de black box dacht ik al aan andere presentatiecontexten – locaties buiten de black box, en niet alleen in Europa. Ik heb de voorstelling flexibel gemaakt zodat ik ermee kan reizen en ze gemakkelijk kan aanpassen aan verschillende omgevingen. Scenograaf Jozef Wouters zei iets heel interessants over mijn werk: dat de objecten die ik met dans maak altijd gecentreerd zijn en niet gerelateerd aan de wanden of randen van de theaterruimte. Ik denk dat ik dit doe om me niet vast te voelen zitten in een ruimte, om het idee van flexibiliteit in de essentie van het werk zelf te introduceren. In de nieuwe creatie 7 wordt dit een belangrijke vraag – hoe kan de schaal vergroot en de dynamische flexibiliteit toch behouden worden… Ik zoek geen specifieke domeinen om in te performen. Het belangrijkste voor mij is de vrijheid om in verschillende contexten te kunnen optreden en om verrast te worden door de manier waarop een omgeving iets kan toevoegen aan het werk. Onlangs speelden we 3600 in het Leopold Museum in Wenen. De omgeving of architectuur waarin we optraden vond een sterke weerklank in het werk, en dat is wat voor mij het werk levendig en dynamisch houdt.
Context, omgeving en architectuur zijn de belangrijkste werelden in je praktijk. Is de stad Brussel in die zin ook een bron van inspiratie?
Ik ben geïnteresseerd in gebouwen en het gebruik van de ruimte, dus heeft natuurlijk ook de stad waar ik woon een impact op mijn ideeën. Ik zie een interessante parallel tussen Marrakech, waar ik ben opgegroeid, en Brussel. In Marrakech ligt een groot deel van de schoonheid van de stad en de architectuur verborgen. De gevel van een gebouw toont of vertegenwoordigt de binnenkant niet. Soms denk ik op dezelfde manier over Brussel. Je moet door de chaos of lelijkheid kijken om de schoonheid te zien. Ik vind dat interessant en inspirerend! In beide steden is het voor mij ook heel gemakkelijk om een deel van het geheel te worden. Je kan rondwandelen en verdwijnen, een deel van de ruimte zelf worden.
Interview door Esther Severi (dramaturge bij het Kaaitheater)
Concept & choreografie
Radouan Mriziga
Met
Radouan Mriziga, Maïté Jeannolin, Zoltán Vakulya, Bruno Freire, Eleni-Ellada Damianou, Lana Schneider, Suhad Najm Abdullah
In samenwerking met beeldend kunstenares
Lana Schneider
Live-muziek
Suhad Najm Abdullah
Kostuums
Annabelle Locks
Dramaturgisch advies
Esther Severi
Artistiek advies
Alina Bilokon
Assistente
Sara Chéu
Met dank aan
Jozef Wouters
Presentatie
Kunstenfestivaldesarts, Kaaitheater
Productie
Moussem Nomadic Arts Centre
Coproductie
Kunstenfestivaldesarts, Kaaitheater (Brussel), Sharjah Art Foundation (Sharjah), C-mine cultuurcentrum Genk, Vooruit (Gent) & PACT Zollverein (Essen), in the context of the European Network DNA (Departures and Arrivals), met de financiële steun van het Creative Europe Programma van de Europese Unie
In samenwerking met
Kunstenwerkplaats Pianofabriek, Charleroi Danses – Centre Chorégraphique de la Fédération Wallonie-Bruxelles